Weerkundige begeleiding door het KNMI
Tijdens de Mount Everest-2004 expeditie worden de expeditieleden regelmatig
op de hoogte gebracht van de weersvooruitzichten voor de komende tijd.
Daarbij worden verwachtingsperioden van maximaal een week tot 10 dagen
gehanteerd. Op het KNMI is veel ervaring opgedaan met het opstellen van dit
soort bijzondere weersverwachtingen tijdens de Mount Everest-expeditie van
Hans van der Meulen en Wilco van Rooijen in 2002.
ECMWF-model
Medewerkers van de afdeling Atmosfeeronderzoek en Seismologie bekeken
destijds welke computermodelversies konden bijdragen aan een zo groot
mogelijke nauwkeurigheid van de weerberichten. Gebruik van het zogenaamde
Ensemble Prediction System (EPS) bleek extra informatie op te leveren over
de stromingen op 7000 tot 9000 meter hoogte.
De wetenschappers zijn voortdurend bezig om de stromingsmodellen te
verbeteren. Daarbij bood de 2002-Himalaya-expeditie een tamelijk unieke kans
om het bewuste model op zijn prestaties te beoordelen waar het de wind- en
temperatuurberekeningen voor zeer grote hoogte betrof.
De computergegevens worden gedraaid op het zogenaamde ECMWF-model. Dat model
berekent twee keer per dag hoe het weer over de gehele aarde zich voor de
komende 240 uur lijkt te ontwikkelen. De uitkomsten van dergelijke
berekeningen bevatten echter altijd onnauwkeurigheden, welke worden
veroorzaakt door kleine afwijkingen in de start van de model-analyse.
Om meer vat te krijgen op de mate waarin zo’n modelrun door dit soort
“beginfoutjes” wordt ontregeld heeft men sinds een aantal jaren een methode
in gebruik die wat meer zicht geeft hoe groot de betrouwbaarheid van de
operationele modelrun is. Daarbij wordt, op lagere resolutie ruim 50 maal
opnieuw het weer met de computer doorgerekend.
Er worden nu bij elk van de 50 “EPS”-runs kleine verstoringen in de
uitgangssituatie aangebracht die ieder hun effect hebben op het verloop van
de berekende weer- en windprognose, ook voor het gebied waar de computer de
atmosfeer boven de Himalaya uitrekent. Al die 50 uitkomsten vertonen dus in
zo’n 10-daagse rekenrun kleine verschillen ten opzichte van elkaar. Liggen
de resultaten van de 50 runs voor een bepaald tijdstip uiteindelijk toch
dicht bij elkaar, dan levert die informatie een indicatie voor de mate van
betrouwbaarheid van de rekenuitkomst op.
Voortbouwend op de ervaringen uit 2002 is nu een nog iets aangepaste
rekenset aangemaakt waarmee iedere dag een windverwachting voor een periode
tot 10 dagen vooruit wordt verkregen.
Groene bundel eindkomsten
De uitvoer van zo’n EPS-computerberekening ziet er uit als een grafiek met
ruim 50 verschillende rekenuitkomsten op ieder tijdstip in die periode van
10 dagen. Een voorbeeld van zo’n computeruitvoer ziet u in figuur 1, in de
vorm een grote
bundel groene lijntjes. Elk groen lijntje is een oplossing van één van de
50 computerruns. Het toont in dit geval de windsterkte voor het punt Mount
Everest voor een bepaalde hoogte in de atmosfeer, gedurende die 10 dagen. We
zien heel duidelijk dat de uitkomsten van deze getoonde EPS-“pluim” aan het
eind van de periode, b.v. van dag 7 tot dag 10 vooruit, steeds verder uit
elkaar komen te liggen. De meteoroloog kan in zo’n situatie dan met meer
stelligheid zeggen dat er geen goed beeld voor die laatste dagen is te
geven.
Had de meteoroloog alleen de oorspronkelijke ‘enkelvoudige’ operationele run
gehad (in de grafiek weergegeven door een rode lijn), dan had hij die
uitspraak niet kunnen doen, omdat hij maar over één computerrun beschikte.
Niet alleen windsnelheid, ook windrichting en temperatuur worden op deze
wijze iedere dag opnieuw berekend. Een voorbeeld van zo’n
EPS-windrichtingsbundel voor één bepaald tijdstip toont een uitwaaierende
pluim lijntjes (figuur 2), vanaf coördinaat Mount Everest.
Ieder lijntje is een maat voor de windsnelheid, maar tevens ook de richting
waaruit de wind waait.
Satellietbeelden
Naast de computermodellen wordt door de
meteorologen ook
gebruik gemaakt van actuele metingen die in het
Himalayagebied worden verricht. Dat zijn bijvoorbeeld weerballonmetingen en
waarnemingen op vele grondstations. Heel belangrijk zijn echter ook de
satellietbeelden die ieder uur worden gemaakt. Daarop zijn de gevaarlijke
weersystemen,
zoals zware (sneeuw)buien goed herkenbaar. In het zogenaamde warmtebeeld,
het infrarood-kanaal van de satelliet zijn dag en nacht de wolkenpatronen te
volgen. Ook het dagelijkse opwarmen van bijvoorbeeld het Indiase laagland is
goed herkenbaar. In het bijgevoegde voorbeeld (figuur 3)
ziet u de hoge
dagtemperaturen in India en Pakistan als rood.
De koude wolkenformaties en de met sneeuw bedekte Himalayaketen zijn wit
getint. Ook in gewoon daglicht wordt de aarde gefotografeerd, daarvan is een
meer blauwwit getinte foto bijgevoegd (figuur 4), waarop heel duidelijk de
sneeuwbedekte Himalayarand te zien is.
Parapentesprong vanaf de top
Eén aspect van deze expeditie komt naar voren als bijzonder weergevoelig.
Dat is de
poging van Wilco van Rooijen om, eenmaal op de top, met een bestuurbare
parachute (parapente) van de berg af te dalen en
door de lucht de
terugweg naar kamp ABC af te leggen. Zo’n sprong kan weerkundig en
vliegtechnisch alleen als er niet meer dan hooguit windkracht 3 à 4 op de
bergtop staat. Een weervenster van voldoende grootte met die superlage
windsnelheden is zeer zeldzaam en aangezien men niet voor de aardigheid een
tweede of derde zware toppoging onderneemt, komt het er dus erg op aan om zo
precies mogelijk dat perfect-weertype-venster te traceren. Tijdens de
expeditie van 2002 bleek zich slechts een tweetal momenten zo’n gunstig
‘rustig’ weertype voor te doen. Over die expeditie kunt u meer lezen op
www.weerboek.nl , de website waar Jacob Kuiper
zijn vorige expeditiebegeleiding nader uitlegt.
Het begeleidende team
Om iedere dag de nieuwste berekeningen te interpreteren, wordt in
beurtdienst door vier hoofdmeteorologen een
verwachting naar de expeditieleden gestuurd. John Brouwer, Henk van Dorp,
Jacob Kuiper en Ab Maas, stellen die verwachtingen op in de centrale
weerkamer in de Bilt. De berichten worden per e-mail verzonden. Deze
meteorologen zijn alle werkzaam bij de afdeling Waarnemingen en Adviezen.
Allen hebben ruime ervaring op het terrein van de luchtvaartmeteorologie,
het gebied van de weerkunde dat het meest met hoge-atmosfeer-stromingen
doet, en dat komt bij deze begeleiding goed van pas.
|